Simone Lamsma en Jaap van Zweden excelleren in Brittens ‘Vioolconcert’
Als iemand weet hoe prachtig zacht je kunt spelen in het Concertgebouw is het Jaap van Zweden wel, de voormalige concertmeester van het Concertgebouworkest, die er daarna talloze malen als dirigent op de bok stond. Dinsdag verscheen Dat is Jaap, de biografie die Peter van Ingen over hem schreef. De presentatie was uiteraard in het Concertgebouw, waar Van Zweden diezelfde avond de Wiener Symphoniker dirigeerde in een programma met Beethovens Vijfde als blikvanger. Een uitverkochte Grote Zaal onthaalde de geliefde Van Zweden vooraf al stormachtig.
Vooral in de beide middendelen van Beethoven speelde de Wiener Symphoniker, het ‘andere’ orkest uit Wenen naast de bekende Wiener Philharmoniker, erg mooi – óók fluisterzacht en vederlicht. Daar zag het nog niet naar uit bij het openingswerk, het ‘Vorspiel’ uit Die Meistersinger von Nürnberg, toch al niet Wagners subtielste muziek. De voluptueuze klank van de Symphoniker is op zichzelf een traktatie, met sonoor ronkend koper en fluwelig-omfloerste houtblazers, maar het drammerige quantity was onaangenaam luid. Gelukkig trad meteen daarna violiste Simone Lamsma aan voor het Vioolconcert van Benjamin Britten, dat ze ook al eens met Van Zweden en diens New York Philharmonic uitvoerde. Dirigent en orkest betoonden zich immediate voorbeeldige en invoelende begeleiders.
Puntje van je stoel
Lamsma speelt altijd met vuur, maar wel vanuit volmaakte technische beheersing, met kracht én elegantie. Met haar schroeiende toon en achteloos virtuoze terzijdes ging ze voorop in een voortreffelijke uitvoering. De interactie tussen Lamsma en de slagwerkers was messcherp in het eerste deel. In het snelle middendeel vielen karaktervol gekwetter van twee piccolo’s en een sireneachtig geloei van de strijkers op. Aan het slot van het stuk klonken de strijkers betoverend, haast alsof er een elektronisch waas om ze heen hing, door een combinatie van liggende tonen en pizzicato.
Even daarvoor had Lamsma je nog op het puntje van je stoel gehouden met haar solocadens, een zoekend, tastend, zuchtend en striemend spel van flageoletten en open snaren. De gesuggereerde meerstemmigheid sloot mooi aan bij haar toegift, het ingetogen ‘Andante’ uit de Tweede vioolsonate van Bach.
Zoveel muzisch genot was moeilijk te overtreffen na de pauze, zelfs voor Beethoven en de beroemdste vier noten uit de muziekgeschiedenis. De opening van ‘de Vijfde’ was bovendien niet helemaal gelijk en het vlotte maar fluctuerende tempo kreeg daardoor iets onduidelijks. De herhaling was wél scherp. In de middendelen creëerde Van Zweden fascinerend rijke schakeringen van kleur en dynamiek. Swingend vanuit de heupen gaf hij de zwierige solo’s aan, opbouw en reliëf waren puntgaaf. In de energieke finale werkte het hoge quantity daarna louterend.
Lees ook
Jaap van Zweden: ‘Corona heeft me enorm veranderd’