‘We kunnen hopelijk ook gewoon bellen?” Nog voor we een gesproken woord wisselen met Japke-d. Bouma, columniste bij NRC en gespecialiseerd in alles wat met werken op kantoor te maken heeft, maken we al een cruciale fout. Dat we een digitale lijn konden gooien tussen Utrecht en Antwerpen, stelden we per mail voor. Maar alleen al het idee om te moeten zoomen, skypen, hang-outen of via welke andere videovariant dan ook, doet Bouma prompt een allergische reactie krijgen.
Videobellen is een van die overblijfselen van de pandemie waar we dringend vanaf moeten, vindt zij.
“Tenzij dan voor heel korte gesprekken, snel even afspreken met vier mensen over wie wat gaat doen deze week. Daar kun je best voor zoomen, dat is nuttig en bespaart tijd. Maar voor de rest haat ik videovergaderen héél erg.”
Waarom eigenlijk?
“Vergaderen is sowieso het allerdomste wat je met je tijd kunt doen. Als iedereen zijn huiswerk doet, er een agenda is, alle aanwezigen weten waarover het gaat en ook daadwerkelijk iets te zeggen hebben, is vergaderen prima. Maar in de praktijk is vergaderen een ongrijpbaar monster geworden, een ontzettend tijdrovend slecht toneelstuk. En duur bovendien: een uur vergaderen met vijftien mensen kost het bedrijf vijftien werkuren.
“Al die nadelen tellen dubbel bij het videovergaderen. Want op kantoor zie je tenminste je collega’s nog. Vooraf nog even kletsen over De mol of Boer zkt vrouw, achteraf even roddelen over de baas, hartstikke gezellig. De enige positieve kant aan vergaderen valt weg bij videobellen.”
Toch werd tijdens de pandemie gejuicht over hoe efficiënt dat videovergaderen was. Mensen hielden zich veel meer aan timings, de meetings waren korter, er werd minder gepalaverd.
“Ik heb heel veel geleerd van een hoogleraar cognitieve psychologie, Stefan van der Stigchel van de universiteit van Utrecht. Hij bestudeert hoe je brein functioneert en kennis opslaat. Hij heeft me uitgelegd dat videovergaderen extra belastend is voor je brein omdat iedereen fysiek op een andere plek zit, wat ons brein moeilijk vindt om te behappen, en in al die hokjes op je scherm iets anders gebeurt. Ieder geluidje, iedere beweging, ieder kleurtje leidt af. Het gevolg is dat ons brein supersnel uitgeput is.
“Daar komt nog bij dat videobellen voor sommige mensen hun leven geworden was. Die zaten hele dagen op een keukenkruk naar een scherm te kijken, back-to-back-calls af te werken, de ene meeting na de andere. De crisis heeft ons niet alleen uitgeput, maar daardoor ook fysieke schade toegebracht omdat we geen beweging meer hadden.”
Dan zijn we toch maar beter af op kantoor, zodat we af en toe nog eens naar de koffieautomaat kunnen lopen?
“Zeker. Ik voorspel dat – wanneer de coronacrisis ooit helemaal voorbij is – iedereen weer zo veel mogelijk op kantoor zal zitten. Maar niet alleen om de gezelligheid en de beweging. Ook omdat de bazen dat verwachten, die willen je als puntje bij paaltje komt toch echt wel graag in de gaten kunnen houden – maakt niet uit welke verhalen over thuiswerk ze voor de bühne in de media vertellen. En jij zal willen gaan omdat de baas daar is. Daar moet je indruk op kunnen maken.”
Doe je dat niet meer door je werk veel efficiënter en misschien zelfs beter uit te voeren? Want dat deden we tijdens de pandemie: de productiviteit is niet achteruitgegaan, wel integendeel. Dat moet die baas toch ook zien?
“Ach, daar ben je wel erg naiëf. Een studie heeft al aangetoond dat mensen die heel veel op kantoor zijn, stelselmatig een hogere beoordeling krijgen dan mensen die heel veel thuiswerken. Op kantoor kun je laten zien dat je onmisbaar bent. Ben je daar te weinig, dan vergeten ze je, en voor je het weet ben je op weg naar de uitgang.
“Thuiswerken heeft ook nog steeds niet die status van kantoorwerk. Ik toon tijdens mijn presentaties altijd een plaatje van een man in pak met stropdas op een lederen bureaustoel in zijn corner office in Manhattan, en ernaast eentje van een man in bed met z’n laptop op de schoot. De uitstraling van iemand die met een dikke Tesla komt aanrijden en nog een eigen parkeerplek heeft ook, lijkt op slag veel belangrijker dan die man die in bed wat zit te tikken terwijl hij zijn kat streelt. Terwijl hij op een dag veel meer werk verzet dan die kerel die gewichtig loopt te doen op kantoor.”
De pandemie heeft ons dus helemaal niet zo anders doen werken?
“Nee. Je hebt wel bedrijven waar je tegenwoordig wat meer dagen per week thuis mag werken, maar verder is er tot nu toe heel weinig structureel veranderd Dat merk je ook aan hoe moe mensen nu zijn na een dagje op kantoor. Een van de redenen waarom dat nu zo toeslaat, denk ik, is omdat mensen dachten dat er veel zou veranderen. Maar in de praktijk zit je daar nog steeds met dezelfde baas, dezelfde collega op datzelfde kantoor. Dat gevoel put ons uit.”
Onlangs was het zo eindelijk nog eens gezellig druk bij ons op de redactie. Nu ben ik zelf niet vies van een praatje, maar het gebabbel rond me werd me op den duur zo te veel dat ik op mijn tong heb moeten bijten om niet te roepen: hou nu allemaal in godsnaam jullie klep! Toen ik dat besefte, heb ik meteen beslist om de rest van de week thuis te werken. En de week erna ook. Hoe komt het dat we dat niet meer aankunnen?
“Dat hoor ik dus van veel mensen. Nu ze weer teruggaan, zijn ze na een dag op kantoor al doodmoe. Het wordt zo onderschat. Ik vergelijk het met die keer dat ik eens zes weken in het gips zat met mijn arm. Als je dat gips eraf haalt is dat plots een ongetraind, dun, harig armpje waar je niks meer mee kunt, en moet je naar de fysiotherapie. Zo gaat het ook met naar kantoor gaan. We moeten trainen om weer net zo sterk te worden als vroeger. Vergeet ook niet dat we vroeger ook al vaak moe waren hè, als we een dag op kantoor hadden gezeten. Toen zaten we ook al geregeld met een straaltje kwijl uit onze mondhoek in de trein. Dat zijn we vergeten.
“Daarbij komt de mentale klap. Vroeger gelóófden we nog in kantoor: dit is dé manier van werken, het kan gewoon niet op een andere manier. We gingen voldaan naar huis, want we hadden lekker gedeepdived en gescrumd en brown paper sessions gehouden. Maar tijdens de pandemie hebben we ontdekt dat het ook prima anders kan en we thuis met twee uurtjes focussen evenveel doen als vroeger in een hele week op kantoor. We hebben de flauwekul niet nodig. Daarom zijn we nu ook uitgeput na een dag op de werkvloer, omdat we beseffen: we hebben eigenlijk helemaal niks gedaan.”
Dat klinkt best existentieel.
“Dat is het ook. We zijn tijdens de coronacrisis veel meer gaan nadenken over wat ons werk nu eigenlijk inhoudt. Als je thuiszit, en je hebt al die franje niet meer, en je mist het gevoel dat je met z’n allen iets aan het doen bent, ga je ook zitten tobben. Nadenken of dit nu wel het leven is dat je wilt, wat je baan nu in feite voorstelt wanneer je ze naakt bekijkt. Wat is die in de kern? En als je veel tobt, word je sneller moe.”
In de VS heeft dat al geleid tot het fenomeen The Great Resignation. Mensen die post-pandemie hun leven radicaal omgooien.
“Corona is een soort bezinningsperiode geweest. Al ben ik niet zeker of hier ook zoveel mensen hun leven echt omgooien momenteel, daar heb ik nog geen cijfers van gezien.
“Wat ik wel zie, is de anti-workmovement, een beweging van mensen die hun werk zodanig beu zijn dat ze liefst van al in het geheel zouden stoppen met werken, omdat ze vinden dat ze afgebeuld worden door hun baas. Nou zeg, stop met huilen, zeg gewoon je bullshitbaan op en ga wat nuttigs doen. Het is niet omdat je in je ene baan wordt uitgeknepen, dat je meteen in een existentiële crisis over ál het werk moet raken.”
Voor werkgevers is het post-corona erg zoeken. Een half jaar geleden bleek uit een bevraging van De Morgen bij de grootste werkgevers van het land dat ze haast allemaal thuiswerk deeltijds wilden proberen behouden. Alleen wist niemand heel goed hoe dat dan precies zou kunnen werken. Bent u er intussen achter?
“Nee. Maar dat weet niemand. Het bulkt wel van de seminars, events, symposia en lunchlezingen over dat hybride werken. Onder andere door mezelf. (lacht) Heel wat experts claimen daar dat ze weten hoe bedrijven dat hybride werken moeten inrichten. Maar dat kun je niet, er is geen recept voor. Ieder bedrijf is anders, binnen een bedrijf zijn alle afdelingen anders, en binnen de afdelingen zijn alle mensen ook weer anders. Voor de ene zal een dag thuis perfect zijn, de andere wil dan weer maximaal één dag op kantoor zijn.
“Het staat of valt – zoals bijna alles op de werkvloer – met de managers. Ze worden ervoor betaald om zulke dingen in goede banen te leiden, maar het probleem is dat niet iedere leidinggevende daar ook geschikt voor is. Je hebt erg veel slechte managers, leidinggevenden die de hele dag bovenop hun mensen zitten. Dat type wil natuurlijk liefst van al iedereen weer op kantoor zodat ze weer aan micromanagement kunnen doen.”
Is het landschapskantoor post-pandemie nog een lang leven beschoren? De nadelen daarvan zijn al lang bekend, en zoals u daarnet al zei: vandaag is dat nog voelbaarder dan vroeger.
“Nou, wat mij betreft mocht de ‘kantoortuin’, zoals wij het landschapskantoor in Nederland noemen, al twintig jaar geleden afgeschaft worden. Weg ermee! Ik schrijf mijn column sinds 2012 en al even lang is dat mijn grote fascinatie. Ik kan maar niet begrijpen dat iemand ooit heeft bedacht om meer dan drie mensen bij elkaar in één ruimte te zetten. En dat er dan nog van ze verwacht wordt dat ze wérken.”
Iemand die puur kostenbesparend denkt?
“Vergeet ook de architecten niet. Het is op een gegeven moment erg in de mode geweest om van die gigantische galmende hallen met veel glas te ontwerpen, betonnen vloer erbij, metalen kasten waar het geluid lekker op weerkaatst. Wat een schande dat je dat durft te ontwerpen op een plek waar mensen moeten werken.
“En de CFO’s dachten inderdaad dat de intensieve menshouderij, het samenproppen van medewerkers in een hok, wel geld zou opleveren. Nou, financieel directeuren, ik kan jullie wel vertellen dat dit het duurste soort kantoor is dat je maar kunt bedenken. Er zijn namelijk veel meer ziekmeldingen, wanneer je zo veel mensen samenzet. Uit onderzoek blijkt dat mensen sneller ziek worden door al die prikkels en ze zijn ook langer ziek. Dat kost een bedrijf tonnen geld. Overigens: degenen die beslissen of mensen in een kantoortuin moeten werken hebben vrijwel altijd zelf een eigen kamer. Dat zegt genoeg. Maar ze komen er voorlopig nog steeds niet van terug, merk ik.”
Kunnen we dan op zijn minst wel zo snel mogelijk de flexplek afschaffen? Of ben ik de enige die er gek van wordt om iedere keer weer te moeten wennen aan een nieuwe omgeving en de tics van telkens andere collega’s om me heen?
(op dreef) “De flexplek is de middelvinger van elke werkgever naar zijn personeel. Toen ik dat jaren geleden schreef, heeft NRC de servers een week lang moeten opschalen, zoveel werd dat stuk gelezen en gedeeld. Dat was de eerste open zenuw die ik raakte.
“Tot op zekere hoogte kun je je brein trainen en aanpassen aan prikkels. Maar daarvoor heb je wel een basis nodig. Een vertrouwd plekje, met de vertrouwde mensen rondom je. Maar wanneer je elke dag – en sommige mensen zelfs op verschillende plekken per dag – ergens anders moet gaan zitten, pak je mensen die basis af. Kun je je voorstellen wat dat met je brein doet.”
Waarom blijven bedrijven dan toch volharden in de boosheid?
“Een combinatie van domheid, je vakliteratuur niet lezen en desinteresse in je mensen. Het is pure domheid te denken dat je kunt besparen op vierkante meters, terwijl het indruist tegen alle basiseigenschappen die de mens heeft.
“Maar goed, het is ook niet simpel om dat allemaal om te gooien en het werk op een goede manier te organiseren. En zo komen we weer op hetzelfde punt uit als daarnet: daar heb je goede leidinggevenden voor nodig en daar zijn er gewoon niet veel van. Ik krijg echt honderden reacties per dag van mensen die komen uithuilen over hun baas.”
Zijn er sectoren die het erger te verduren hebben dan andere?
“Dat is heel moeilijk te zeggen. Een debiel van een manager hebben, dat komt in alle sectoren voor.
“Wat wel helpt om het kantoor te overleven, is zelfspot. En je merkt wel dat er sommige sectoren zijn die dat meer in zich hebben. Personeelszaken is er zo eentje, reclame en journalistiek ook. In de technische sectoren is dat minder. (schalks) Maar ik heb wel het idee dat daar veel harder gewerkt wordt dan in de communicatiebranche.”
Zijn er na tien jaar nog verhalen waardoor u van uw stoel valt?
“Ik heb geleerd om dat niet meer te doen, want het is toch altijd gekker dan je denkt. Zo hoor ik vaak verhalen over bedrijfsuitjes. Volwassen mensen in zandbakken situaties laten naspelen met Playmobil-poppetjes. Of een ei van de balustrade naar beneden moeten gooien zonder dat het breekt, door teamwork. Maar het allerergste wat ik ooit heb gehoord, is dat er bedrijven zijn waar ze met z’n allen naar de sauna gaan. Mijn puberdochter zegt dan: what the fuck?! En dat is precies wat ik ook dacht. Wie bedenkt dit in godsnaam? Dus ja, daar is mijn laatste boek op gebaseerd: De 19 dingen die je nooit met collega’s moet doen. De sauna staat op nummer 1.”
Laat me raden: een relatie beginnen met je collega op twee?
(lacht) “Tja, Iedereen weet dat dat niet verstandig is. Dat is toch een van de regels waaraan je je zou moeten houden, alleen hou je het natuurlijk niet tegen en dat is maar goed ook. Ook bij ons op de krant zijn er genoeg voorbeelden van mensen die heel gelukkig geworden zijn met een collega. Maar het is wel een hele opgave om een relatie op je werk goed te houden, zeker binnen hetzelfde team.
“De enige regel die altijd overeind blijft, is dat je altijd vriendelijk moet blijven tegen je collega’s. Omdat in veel sectoren de kans groot is — ook al verander je van werk — dat je je hele carrière lang dezelfde mensen blijft tegenkomen. Het is ontzettend onhandig wanneer je eens erg lelijk gedaan hebt tegen een collega en die vijf jaar later je baas wordt. Ken je dat boek, Nice Girls Don’t Get The Corner Office (zelfhulpboek van Lois P. Frankel uit 2004, red.)? Nou, het tegendeel is waar. Vriendelijk blijven, maar wel beslist, dat brengt je het verste.”
Zijn er ook regels over hoe je het best met je baas omgaat?
(zucht) “Heb je een uur? Dat is de allerlastigste relatie die je op je werk kunt hebben. Je kunt er nog zo goed mee opschieten en er borrels mee drinken, uiteindelijk is er ieder jaar weer dat functioneringsgesprek. Het is heel ingewikkeld, omdat het best kan zijn dat die baas enkele jaren geleden nog je rechtstreekse collega was. Dat is overigens andersom ook heel moeilijk. Eerst ben je nog een van de jongens, en vervolgens moet je gaan zeggen dat je oude maatje dit jaar geen drie weken vakantie zal kunnen krijgen in juli. Heel eenzaam is dat.
“Van Nederlanders krijg ik ook vaak de reactie: een hond heeft een baas, ik heb een leidinggevende. Dan denk ik: ja, daar begint het probleem al. Het is namelijk wél je baas. Het is degene die beslist over je loon, over je beoordeling en je personeelsdossier. Jij denkt misschien dat je als gelijken samenwerkt, maar ammehoela. Je kunt je maar beter realiseren dat het je baas is en het wat formeler bekijken.”
Is de werkvloer niet minder hiërarchisch geworden?
“Ik denk dat veel mensen dat ten onrechte denken. Zeker in Nederland durven mensen nogal eens te denken dat hun baas hun beste vriend is. Maar daar vloeien heel veel teleurstellingen uit voort.”
Over werk schrijven, en dan nog specifiek over kantoor, is al tien jaar uw broodwinning. Waarom hebt u zich op die niche geworpen?
(geamuseerd) “Heel veel mensen denken dat carrières zijn zoals in de verhalen van die Amerikaanse selfmade men. Dat succes een keuze is, dat je het wel bereikt wanneer je maar hard genoeg werkt en je een carrière kunt plannen. De grootste onzin uit de managementliteratuur is dat. Succes is voor 80 procent een samenspel van timing en geluk: op dát moment kwam er iemand langs die iets in jou zag, was er een functie vrij en was jij eraan toe.
“Zo is het bij mij ook gegaan. Ik was best al oud toen ik mijn column kreeg, 42 al. Ik had heel lang zitten zeuren om een column, want zo zijn ijdele journalisten. Je hebt veel keihard werkende journalisten die het prima vinden om op de achtergrond te werken. Ik ben er zo één die in het brandpunt van de belangstelling wilde staan, met een foto bij mijn stukjes. Maar dat gebeurde nooit.
“En toen was er een collega die negen weken lang een fotoserie wilde publiceren met grappige, ontluisterende kantoorscènes. Koffievlekken op het tapijt, kansloze kantoorplanten, zulke dingen. En die vroeg of ik daar geen tekstjes bij wilde bij schrijven. Zo is het begonnen en daar is dan later een column uit voortgevloeid.”
U vergaarde faam met kantoortypes te destilleren: De Diva, De Lul van Sales, De Bitch, De Jonge Hond, Het Meisje Op Wie Iedereen Verliefd Is. Nooit problemen gekregen met uw eigen collega’s die zich herkenden?
(lacht) “Nee, omdat ze het gek genoeg zelf nooit zo zagen. De kantoortypes uit mijn eerste boek zijn inderdaad gebaseerd op mijn eigen collega’s, maar ieder type is een verzameling van meerdere collega’s. Ik moest het in minstens drie personen zien, zeg maar, voordat ik vond dat je van een type kon spreken. En dan gooide ik hun kenmerken in de mix, waardoor het anoniemer werd. Wel veel lol gehad onder collega’s omdat zij vaak wel doorhadden over wie het ging.
“Het succes van die types heeft me altijd best verbaasd. Want in het begin dacht ik: wie heeft er wat aan dat ik over mijn collega’s schrijf? Maar toen schreef ik voor het eerst over De Geboren Leider en dan bleek iederéén een geboren leider te hebben, en een Roddelkoning, een Collega Van Wie Niemand Weet Wat Hij Precies Doet en een Stagiair Waarmee Niemand Iets Kan. Toen kreeg ik er echt lol in, want dan kwamen de mailtjes binnen van: ‘Hoe ken jij Willem, onze lul van sales?!’ Terwijl ik die Willem natuurlijk helemaal niet kende. En dat werd dan mijn eerste boekje.” (lacht)
En u bent na al die jaren doorgedreven onderzoek naar het kantoorleven vast de perfecte werknemer?
(lacht luid) “Interessante vraag. Ik heb vooral geleerd hoe belangrijk autonomie is, en ik ben heel gelukkig dat ik die ook heb gekregen. Natuurlijk heb ik ook wel eens een burn-out gehad, helaas. Maar 95 procent van mijn werkzame leven heb ik zo ontzettend veel plezier beleefd aan werken, aan die gekke collega’s, mijn gelijkgestemde gekkies met wie je zo leuk over je vak kunt praten en met wie ik zo hard gelachen heb dat ik bijna doodging. Hoe ongelooflijk gelukkig je kunt zijn met je werk: ik hoop dat mensen daar inspiratie uit putten.”